Museum Allard Pierson presenteert tot en met 30 oktober de tentoonstelling Zeur niet!, over de musicals van Annie M.G. Schmidt en Harry Bannink. Gastconservator is onderzoeker Sanne Thierens, die vorig jaar het boek Mjoeziekul schreef. ‘Mensen zetten musical vroeger vaak weg als laag vermaak, maar daar lijken we wel een beetje klaar mee te zijn.’
Waarom was het tijd voor een tentoonstelling over de musicals van Schmidt en Bannink?
‘Er waren verschillende redenen. Zo was het vorig jaar 110 jaar geleden dat Schmidt geboren werd, mijn boek verscheen, en onlangs is er een nieuw productiehuis voor musicals in de basisinfrastructuur gekomen – MusicalMakers – en de UvA heeft een hoogleraar musical aangesteld. Het zijn allemaal tekenen dat musical nu serieuzer wordt bestudeerd. Daarbij verwierf het Allard Pierson enkele jaren geleden de theatercollectie van het voormalige Theater Instituut Nederland, daar wilden we iets mee doen.’
Hoe komt het dat we musical nu, meer dan vroeger, als serieus onderzoeksobject zien?
‘Door die eerder genoemde zaken. Van oudsher was musical iets van lage cultuur. Het is ook een populaire cultuurvorm, en altijd commercieel geweest, het heeft zichzelf moeten bedruipen wat erin resulteerde dat makers veilige keuzes maakten om een breed publiek aan te spreken. Zodoende zetten mensen het weg als entertainment en laag vermaak, maar dat is een imagoprobleem waarmee we wel een beetje klaar lijken te zijn. Zeker over musicals met maatschappelijk geëngageerde inhoud kun je goed op hoog niveau praten. Het is bovendien een interessant fenomeen om naar te kijken. Daarbij kunnen entertainmentmusicals ook kwaliteit hebben, ze hebben de kracht om mensen simpelweg een leuke avond te bieden. Ik denk niet dat het het genre ten goede komt om steeds te zeggen dat er een imagoprobleem bestaat.’
De musicals van Schmidt en Bannink waren juist wel vaak maatschappelijk geëngageerd.
‘Ja, zij hadden sowieso een eigen stijl. Schmidt las alle kranten, ze werkte zelf voor Het Parool, en ze was erg op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Die verwerkte ze in musicals, waardoor de producties een mooi inkijkje geven in het Nederland van de jaren zestig, zeventig en tachtig. Zo publiceerde de Club van Rome in 1972 een rapport over de staat van de planeet, waarna Schmidt de musical Wat een planeet schreef, een pessimistisch verhaal over de stand van de aarde. De musical Foxtrot gaat over het abortusdebat en maakte Schmidt nadat ze had gezien dat abortuskliniek Bloemhoven in Heemstede in 1976 werd bezet toen minister Van Agt de kliniek wilde sluiten.’
‘In algemene zin wilde ze dat haar musicals ergens over gingen: vrouwenemancipatie, homoseksualiteit, nucleaire dreiging, abortus, seksuele revolutie. Ze zei: Amerikaanse musicals gaan alleen over I love you, daar nemen wij Nederlanders geen genoegen mee. Ze schreef ook heel concreet, geen lyrische en poëtische teksten. Dat sprak aan, want het was herkenbaar en makkelijk te begrijpen. Bannink paste zijn composities goed aan, het metrum ging bij Schmidt soms alle kanten op, maar Bannink zag dat als een uitdaging om het natuurlijk te laten klinken, hij was een meester in alle mogelijke muziekstijlen.’
Schmidt en Bannink zetten de Nederlandse musical op de kaart. Hoe zag het musicallandschap er voor die tijd uit?
‘In de tentoonstelling zie je een tijdlijn van musicals in Nederland. In de jaren vijftig wist men in Nederland niet goed wat musical was, er waren weinig producties die zo genoemd werden. Toen My fair lady vanuit de Verenigde Staten naar Nederland kwam werd de vertaling een megagroot succes, maar Bannink en Schmidt zijn vanaf 1965 echt een soort eigen Nederlandse musicaltraditie begonnen. Daarna zie je dat er steeds meer kwamen, zeker toen Joop van den Ende zich er in de jaren tachtig mee ging bemoeien en allerlei megaproducties uit het buitenland haalde. Het werd groter en commerciëler, en kwam tot een soort uitbarsting. In de economische crisis werd dat minder, net als tijdens de coronapandemie trouwens.’
Wat zien we verder in de tentoonstelling?
‘Er is veel kleur en vrolijkheid. Er zijn gerestaureerde kostuums, decors, schetsen, archiefbeelden, er is persoonlijke correspondentie van Schmidt met de producent en er zijn persoonlijke voorwerpen, zoals de typemachine van Schmidt en het make-up-koffertje van Willem Nijholt. We hebben ook veel audio en video, beelden en liedjes uit de musicals. En er is een reeks nieuwe interviews met makers die erbij betrokken waren, maar ook met makers van nu. Door die reflectie op producties krijg je inzicht in hoe makers, regisseurs en schrijvers vroeger en nu te werk gingen.’
De tentoonstelling is tot en met 30 oktober te zien. Kaartjes voor het museum kosten 14,50 euro, UvA-studenten en -medewerkers kunnen voor 5 euro naar binnen.