Volgens UvA-onderzoekers Willem Boterman en Wouter van Gent richt de Amsterdamse politiek zich met name op de middenklasse. Niet iedereen is het daarmee eens in Pakhuis de Zwijger: ‘Zo’n 48 procent van de woningen is sociale huur.’
De Pontsteiger. Het is onmiskenbaar een symbool geworden van de stad: architectonisch uniek en opvallend gesitueerd aan de oevers van het Amsterdamse IJ. Maar met een maandelijks bedrag van ruim 25.000 euro voor de huurder van de bovenste verdieping (415 m²) eveneens een enorm ‘exces’, stelt UvA-onderzoeker Willem Boterman.
Voor hem en collega-onderzoeker Wouter van Gent staat het futuristische gebouw in ontwikkelingsgebied de Houthavens symbool voor de politiek van de afgelopen veertig jaar in de Amsterdamse bestuurskringen. Beide heren werken als sociaal geograaf aan de UvA en schreven in het najaar van 2022 het boek Making the Middle-class City – een analyse van veertig jaar stedelijke transformatie in de hoofdstad. Bij Pakhuis de Zwijger lichtten ze hun onderzoek dinsdagavond toe, ten overstaande van bijna honderd aanwezigen en een aantal draaiende camera’s, onder meer van stadszender AT5.
De middenklasse
‘Ik mag het niet zeggen van Pakhuis de Zwijger, maar Amsterdam is een stad voor hoogopgeleiden geworden,’ begint Boterman. Dat is stapsgewijs gegaan, stelt hij, vanaf de jaren 80: het ijkpunt voor Boterman en Van Gent. ‘Toen was het adagium nog “bouwen voor de buurt”.’ Maar sindsdien is onder aanvoering van de Amsterdamse wethouder voor woningzaken Jan Schaeffer structureel bijgebouwd in de vrije sector, met een te nauwe focus op de middenklasse, zo betogen de onderzoekers.
De Van der Pek-buurt in Amsterdam-Noord is exemplarisch. Deze voormalige arbeidersbuurt zou aanvankelijk ten prooi gaan vallen aan de sloophamer. Maar na de opkomst van het denken over stadsvernieuwing, werd de buurt heringericht als aantrekkelijke woonwijk voor mensen uit de creatieve sector en studenten, ofwel ‘mensen die nog de creatieve sector in moeten,’ aldus Van Gent, die tijdens de lezing de lachers op zijn hand heeft. De oorspronkelijke markt verdween (en daarmee ook de oude bewoners), en er kwam een biologische markt voor terug.
Die tendens van bouwen voor de middenklasse en hoger opgeleiden, met onontkoombaar ook het verdwijnen van de lagere sociale klassen, zet zich al tijden voort in de stad, is de strekking van het betoog.
Politieke keuzes
Onder meer politieke keuzes zouden daar debet aan zijn. Links-radicaal stemgedrag verdween naar de achtergrond en liberale partijen, zoals de VVD en D66, maakten een opmars. De Amsterdamse verkiezingswinst van D66 in 2014, die een einde maakte aan de jarenlange hegemonie van de Partij van de Arbeid in de stad, zou definitief het einde van de sociaaldemocratie hebben ingeluid in de stad, volgens de onderzoekers.
Of was dat al het slotakkoord? Want, zo signaleert UvA-docent Interdisciplinaire Sociale Wetenschap (ISW) Anouk Kootstra terecht, bij de laatste Gemeenteraadsverkiezingen in 2022 werd de Partij van de Arbeid als vanouds de grootste in Amsterdam, op de voet gevolgd door GroenLinks. Onlangs behaalde laatstgenoemde partij het meeste aantal zetels in de hoofdstad bij de Provinciale Statenverkiezingen, met de PvdA en de Partij voor de Dieren in hun kielzog.
Toch niet bepaald partijen die de lagere sociale klassen geen warm hart toedragen, is men geneigd te zeggen. Maar niets is minder waar, stellen de UvA-onderzoekers. Ook deze linkse partijen, en dan met name de PvdA, komen in werkelijkheid op voor de belangen van de middenklasse, menen de onderzoekers. Boterman: ‘Toen de arbeidersklasse verdween en naar Almere of Purmerend vertrok, ging de Partij van de Arbeid op zoek naar een ander electoraat. Die vonden ze, onder andere bij studenten (hoogopgeleiden, kortom, red.).’
Naast hem begint Maarten van Poelgeest langzamerhand steeds meer te fronsen, naarmate het verhaal over ‘de teloorgang van de sociaaldemocratie’ vordert. Van Poelgeest is voormalig wethouder en gemeenteraadslid in Amsterdam namens GroenLinks. Hij vindt de analyse van de onderzoekers ‘te kort door de bocht’.
Sociale huur
Zo’n 48 procent van de woningen in Amsterdam is nog bestemd voor sociale huur, vertelt hij. ‘Als je dat vergelijkt met Londen of Parijs…’ In de Franse hoofdstad is bijna een kwart van de woningen beschikbaar voor sociale huur. ‘Het is maar net met welke stad je het vergelijkt,’ werpt Van Gent tegen. ‘In Wenen is per saldo méér sociale huur dan in Amsterdam.’
Van Poelgeest kraakt ook de terugkomende vergelijking met de meer sociale periode uit de jaren 80. Er waren toen nauwelijks koopwoningen in de stad en het was armoe troef, legt hij uit. ‘Er is toen bewust gekozen om dat percentage omhoog te doen. Dat is te rechtvaardigen, als je kijkt naar de situatie toentertijd. Je wilt je als stad ook niet afgrenzen van hoogopgeleiden.’
Maar hij erkent eveneens: ‘Ik vind zelf ook dat we te veel sociale huurwoningen hebben verkocht. We zijn misschien te ver doorgeschoten.’ De Pontsteiger vindt hij daarentegen wel een goed investering. ‘Dat gebouw heeft in grondwaarde dertig miljoen opgeleverd. Als die pontsteiger niet was gebouwd, was de wijk erachter niet gebouwd.’