Vorige week nam Sijbolt Noorda afscheid als voorzitter van
de koepel van Nederlandse universiteiten. Noorda, tevens oud-collegevoorzitter van UvA en HvA, vindt dat het studiesucces aan de Nederlandse universiteiten nog verder omhoog kan en moet, maar relativeert gelijktijdig de huidige discussie over excellentie en talent.
‘Vergelijk het eens met de Verenigde Staten,’ zegt Noorda, net terug van een werkconferentie in Puerto Rico. ‘In de VS is het universitair onderwijs al jaren in een diepe crisis. In Nederland streven we ernaar dat zeventig procent van de studenten zijn bachelor haalt. Eigenlijk niet eens zo’n hoog percentage, maar fors als je het vergelijkt met de VS, daar haalt maar 55 procent zijn bachelorgraad. Gemiddeld genomen hè, dus inclusief de topuniversiteiten.’
In 2006 verliet Noorda de UvA en HvA om voorzitter te worden van de Vereniging van Nederlandse Universiteiten, de VSNU. De ‘S’, die 27 jaar geleden bij de oprichting van de VSNU min of meer noodgedwongen in de afkorting is gezet omdat de afkorting ‘VNU’ al bestond, staat voor ‘samenwerkende’ Nederlandse universiteiten en juist die samenwerking maakt volgens Noorda het verschil ten opzichte van het buitenland. ‘Nergens in de wereld wordt door universiteiten zo goed samengewerkt als in Nederland. Doordat universiteiten hun “best practices” uitwisselen en gezamenlijk afspraken maken over hoe je de kwaliteit kunt bevorderen krijg je betere onderwijsprestaties en een verhoging van het studiesucces in de bachelor. Hoe je dat moet doen, daar was in Utrecht en Maastricht al ervaring mee en dat wordt nu nagevolgd door de andere universiteiten.’
De nauwe samenwerking tussen UvA en HvA kreeg gestalte in de tijd van Noorda, die de eerste collegevoorzitter was van de samenwerkende UvA en HvA. Dat beide instellingen ondanks de samenwerking verschillende profielen hebben en houden is volgens Noorda precies goed. ‘HBO en WO moeten niet elkaar concurreren. Iedere student op de juiste plaats. Die discussie over “grote leerfabrieken” staat mij ook helemaal niet aan. Het gaat veel meer om een verbond waarin instellingen hun krachten bundelen om zo het onderwijs op de kleine schaal van de praktijk te verbeteren.’
Rutte-I had ‘niets goeds in petto' voor het hoger onderwijs, maar Rutte-II is niet heel veel beter, meent Noorda. ‘Toch zullen we moeten blijven werken aan een stimulerender studiecultuur. Ik geloof er heilig in dat daarmee voor alle studenten - niet alleen de zogenaamde talenten - nog veel te winnen is. Ook in een onwelwillend politiek klimaat.’
Het worden vooral schrale jaren voor het onderzoek, vreest Noorda. ‘Het vorige kabinet heeft alleen maar slechte plannen op ons afgevuurd. De zogenoemde aardgasbaten, een bedrag van een half miljard per jaar dat eerder ten goede kwam aan onderzoek en innovatie, zijn door Rutte-I in de algemene middelen gestort. Minister Verhagen zei steeds dat het bedrijfsleven wel over de brug zou komen, maar dat is niet gebeurd en zal ook niet gebeuren. Het bedrijfsleven wil wel investeren in onderzoek, maar vooral in onderzoek binnen het eigen bedrijf, niet in het pre-competitieve onderzoek. Dus het geld moet van de Rijksoverheid komen. Rutte-II heeft ons 150 miljoen extra gegeven voor fundamenteel onderzoek, maar dat zal de schade niet repareren. Vanaf 2013 zullen veel innovatieve onderzoeksprogramma’s eindigen en niet worden voortgezet. Ik schat dat het aantal promoties met zo'n 1500 zal teruglopen. We zullen een aantal forse stappen terug moeten doen, terwijl we ons dat in de internationale competitie niet kunnen permitteren. Daarom kiezen universiteiten ervoor hun samenwerking verder te intensiveren. Wie te weinig geld krijgt, moet wel bundelen.’