Het huidige allocatiemodel is verouderd en toe aan een herijking, vindt Ingmar Visser. Laat iedereen meedenken over een nieuw model.
De kaderbrief 2015, waarin geregeld wordt hoe het geld van de UvA over de faculteiten verdeeld wordt, heeft afgelopen zomer behoorlijk wat stof doen opwaaien. De begroting 2015 heeft de scherpste kantjes eraf gehaald en zo is het stof weer even neergedaald. Tijd voor een refl ectie op de vraag hoe de UvA haar geld moet verdelen.
De verdeling van geld over faculteiten gebeurt aan de hand van het zogeheten allocatiemodel, met parameters als de studiepuntprijs, de promotiebonus en geld voor eerstejaarsstudenten die zich inschrijven. Het huidige allocatiemodel is ingevoerd in 2006 en het is hoog tijd voor een herijking. Bij dezen een aanzet tot discussie. Een vernieuwd allocatiemodel zou op zijn minst de volgende drie doelen moeten dienen: een sterke relatie tussen onderwijs en onderzoek, sterke, zelfstandige disciplines gecombineerd met de mogelijkheid om interdisciplinair onderwijs en onderzoek te ontwikkelen, en ten slotte het versterken van de verdiencapaciteit van faculteiten waar het gaat om onderzoek gefinancierd uit de tweede- en derdegeldstroom.
Schokkend
De belangrijkste functie van universiteiten is om onderwijs te verzorgen in verschillende disciplines en wel zo dat het onderwijs direct gerelateerd is aan het onderzoek in de betreffende vakken. Studenten dienen kennis te maken met de laatste inzichten, en vooral met de discussies die in de wetenschap gevoerd worden over de zekerheden en onzekerheden omtrent deze inzichten. In haar diesrede van 8 januari verklaarde rector Dymph van den Boom het volgende in een fi ctieve discussie met Von Humboldt: “Ik ben een enorme fan van uw publicatie,” zei ik, terwijl ik mij tot Von Humboldt wendde. ‘U pleit voor eenheid van onderwijs en onderzoek.’” Een sterke relatie tussen onderwijs en onderzoek is een essentiële pijler voor de universiteit en de belangrijkste eigenschap die haar onderscheidt van het hbo. In het huidige allocatiemodel is er wel een koppeling tussen onderwijs en onderzoek, maar die is veel te zwak om het gedeelde ideaal van Von Humboldt en Van den Boom – de eenheid van onderwijs en onderzoek – waar te kunnen maken.
Ter illustratie het volgende. Bij de opleiding psychologie is er in de tweedejaarswerkgroepen een sessie van vijfenveertig minuten met de titel ‘Onderzoeker op bezoek’. In die werkgroepen hebben studenten de gelegenheid om een onderzoeker het hemd van het lijf te vragen over het hoe, wat en waarom van diens onderzoek, inclusief vragen over wetenschappelijke integriteit en sloppy science. Dit zijn belangrijke en nuttige bijeenkomsten, zowel voor onderzoekers als studenten, en ik ben blij dat ze bestaan. Schokkend is het feit dat werkgroepen met een dergelijke titel blijkbaar nodig zijn. Zijn tweedejaarsstudenten nog niet eerder in hun studie in de gelegenheid geweest om een keer uitgebreid met een onderzoeker van gedachten te wisselen? Om zulke uitwisselingen dagelijkse praktijk te maken, ook bij grotere opleidingen, is een veel sterkere koppeling tussen onderwijs en onderzoek in de fi nanciering van faculteiten nodig. Verhoging van de onderzoeksopslag, de hoeveelheid geld voor onderzoek die faculteiten krijgen per diploma, is daarvoor het geëigende middel.
Goed onderwijs en onderzoek leunen op stevig verankerde disciplines in opleidingen en onderzoeksinstituten. Vernieuwing in onderwijs en onderzoek is echter ook gebaat bij (inter)-disciplinaire samenwerking. Het opzetten van gezamenlijke opleidingen, in samenwerking met andere faculteiten en universiteiten (VU), is gediend bij een allocatiemodel waarin expliciet wordt geregeld hoe zulke samenwerkingsverbanden gefinancierd worden. Een terugkerende discussie bij opleidingen in samenwerkingsverbanden gaat over de verrekening van de onderwijsdienstverlening, waarbij één faculteit onderwijs inkoopt bij een andere faculteit. Zulke verrekeningen moeten niet keer op keer onderwerp van discussie zijn, maar integraal onderdeel van een vernieuwd allocatiemodel, inclusief de bijbehorende verrekening van onderzoeksopslagen zodat ook in samenwerkingsverbanden de eenheid van onderwijs en onderzoek gehandhaafd blijft.
In het huidige financieringsklimaat uit Den Haag zijn universiteiten voor hun onderzoek voor een flink deel afhankelijk van tweede- en derdegeldstromen. Wat men daar ook verder van vindt, het allocatiemodel van de UvA moet ertoe bijdragen dat deze inkomsten geoptimaliseerd worden.
Weeffout
De grootste weeffout in het huidige allocatiemodel zijn de zogeheten ‘historische beleidsbudgetten’ voor onderzoek, die zeer ongelijk verdeeld zijn over de faculteiten. Deze dienen expliciet onderdeel te zijn van de discussie over herijking van het allocatiemodel. De parameters die in aanmerking komen om het betreffende budget te verdelen zijn in ieder geval de aantallen en omvang van binnengehaalde subsidies (matching) en de aantallen promoties, maar ook andere parameters zijn denkbaar, met name parameters die ruimte scheppen om te investeren in autonome onderzoekstijd voor het uitzetten van nieuwe lijnen.
Het allocatiemodel van de UvA is het ultieme instrument om tot uitdrukking te brengen waar een universiteit voor staat: een instituut waarin onderwijs en onderzoek in sterke samenhang beoefend worden, een academische omgeving die de toekomstige generatie de benodigde bagage meegeeft. Het allocatiemodel dient dan ook gedragen te worden door medewerkers en studenten en ik roep bij dezen dan ook iedereen op gewenste uitgangspunten voor het model ter tafel te brengen. De noodzaak voor zulk draagvlak wordt gesteund door de vorige week door de Eerste Kamer goedgekeurde Wet studievoorschot hoger onderwijs, waarin geregeld wordt dat de centrale medezeggenschap instemmingsrecht heeft op de hoofdlijnen van de begroting.
Ingmar Visser is universitair docent psychologie en vicevoorzitter van de Centrale Ondernemingsraad en de ondernemingsraad van de Faculteit der Maatschappij & Gedragswetenschappen. De ingenomen standpunten zijn op persoonlijke titel.