Vanmiddag wordt in Spui25 het boek Een kloof van alle tijden gepresenteerd. Daarin onderzoekt hoofdauteur en hoogleraar sociologie Herman van de Werfhorst de mate waarin het onderwijs bepalend is voor de levensloop van Nederlanders op het terrein van arbeidsmarkt, politiek, cultuur en gezin. Vijf vragen.
Die kloof is toch van alle tijden?
‘De Nederlandse samenleving is geen samenleving waar scheidslijnen niet bestaan, waar structurele posities niet langer een rol zouden spelen, of waar succes en falen puur eigen keuzes zijn. Publiek en politiek zijn zich daar steeds meer van bewust. Ons boek draagt bij aan kennis over de scheidslijnen in de Nederlandse samenleving. In tegenstelling tot wat het Sociaal en Cultureel Planbureau of de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid beweren is er geen toenemende kloof. Termen als "nieuwe apartheid" of "gescheiden werelden" waarin opleidingsgroepen steeds verder van elkaar geïsoleerd raken geven geen goed beeld van de werkelijkheid. Overigens nemen bepaalde verschillen tussen opleidingsgroepen wel toe. De universitair geschoolden vergroten hun voorsprong op de arbeidsmarkt. Maar de onderkant raakt niet verder achterop ten opzichte van de middengroepen, althans voor wat betreft het hebben van werk en het inkomen dat ze ermee verdienen. Wel vangen lager opgeleiden steeds meer de klappen van de flexibilisering op. Dat is dus wel degelijk een verslechtering.’
Waarom wordt weinig scholing zo slecht gewaardeerd?
‘Een economisch antwoord is dat het met kennis, vaardigheden en leervermogen te maken heeft, menselijk kapitaal. Sociologen voegen daaraan toe dat opleiding niet dezelfde effecten heeft voor iedereen: juist de combinatie van een lage opleiding en een laag sociaal milieu verslechtert de kansen. Dat heeft vermoedelijk niet alleen met menselijk kapitaal te maken; ook sociale netwerken, culturele hulpbronnen zijn belangrijk. In het boek stellen we dat het onderwijs zowel een sociale reproductiemachine is als een institutie waar wordt geleerd.’
Hoe kunnen we voorkomen dat lager opgeleiden (nog meer) worden gemarginaliseerd?
‘Dat is een lastig verhaal. De groep lager opgeleiden wordt steeds homogener. Waar zich vroeger onder de lager opgeleiden een groep bevond die getalenteerd was, maar gewoon geen kansen kreeg, zien we dat de lager opgeleiden van vandaag misschien wel kansen hebben gehad maar die niet hebben gepakt. Wat mijns inziens in elk geval een naïef pleidooi is, is dat “we” de vaklieden meer moeten waarderen, zoals we nog wel eens van een onderwijsminister horen. Ten tweede zijn de vaklieden, mits ze een volwaardige mbo-4 diploma hebben afgerond, niet degenen die een steeds slechtere positie krijgen. De klappen vallen vooral voor mbo-1- en mbo-2-niveau en dat zijn niet echt de vakopleidingenEr bestaan vier verschillende niveaus in het middelbaar beroepsonderwijs waar onze ministers het over hebben. Het lijkt me dat we moeten proberen iedereen naar een mbo-3 opleiding of hoger te krijgen, hoewel een verdere expansie van masterdiploma’s misschien onverstandig is.’
Is er een verschil tussen autochtone en allochtone Nederlanders?
‘In een van de hoofdstukken blijkt dat kinderen van etnische minderheidsmilieus hun achterstand in het basisonderwijs deels inlopen, maar zeker niet helemaal weg kunnen poetsen. Omdat we trends sinds de jaren zeventig hebben bestudeerd hebben we verder niet veel naar etniciteit gekeken.’
Hebben hoogopgeleiden inmiddels niet ook een probleem? Steeds meer hoogopgeleiden doen immers werk waarvoor niet veel scholing is vereist.
‘Op zich is “overscholing" inderdaad een bekend fenomeen. In Nederland is het vaak een tijdelijk probleem; later in de loopbaan vindt men vaker een baan op niveau. Je kunt je trouwens afvragen of mensen overschoold zijn voor hun baan, of dat zij - juist als gevolg van de enorme onderwijsexpansie – soms te hoog geschoold zijn ten opzichte van hun niveau van kennis en vaardigheden. Overscholing is juist in Nederland minder een probleem dan elders, omdat wij een vrij omvangrijk stelsel van beroepsopleidingen hebben waardoor de aansluiting tussen school en werk groter is. Ook doen hoger opgeleiden soms weliswaar werk waarvoor niet veel scholing is vereist, maar daar verdringen zij juist de lager opgeleiden die voor die functies geschikt zouden zijn.’