De Centrale Ondernemingsraad (COR) van de UvA pleit voor ‘een brede evaluatie’ van de intensieve samenwerking met de HvA. Dat schrijft de raad in twee verschillende brieven aan Inge Brakman, waarnemend voorzitter van de raden van toezicht van UvA en HvA.
Aanleiding voor de brieven is het advies dat Brakman aan de COR heeft gevraagd over de profielschetsen voor een nieuwe voorzitter van de raden van toezicht en voor een nieuwe collegevoorzitter van UvA en HvA. De COR zegt positief te staan tegenover de opgestelde profielschetsen, maar verbindt daar wel voorwaarden aan ten aanzien van rol en omvang van het college van bestuur en de raden van toezicht.
Het huidige college van bestuur bestaat uit vier leden, waarvan er één primair op de HvA is gericht, namelijk HvA-rector Jet Bussemaker. Twee leden werken zowel voor UvA en HvA (de voorzitter en vicevoorzitter) en één lid voornamelijk voor de UvA (de rector magnificus). Maar de COR vindt dat de UvA ‘een zo grote complexiteit’ heeft dat een dergelijk verdeling daaraan geen recht doet. ‘Wenselijk zou zijn dat minimaal twee leden van het CvB hun primaire focus op de UvA kunnen richten.’
Verouderde analyses
De COR stelt voor dat het CvB daarom wordt uitgebreid met een vijfde lid of dat twee UvA-decanen en een HvA-domeinvoorzitter roulerend worden toegevoegd aan het CvB. In de brief suggereert de COR bovendien dat de samenwerking tussen UvA en HvA wel eens gebaseerd zou kunnen zijn ‘op verouderde analyses’ en dat een andere bestuursvorm van UvA en HvA het overwegen waard zou zijn. ‘Twee separate colleges van bestuur van UvA en HvA, met een gemeenschappelijk lid, de vicevoorzitter, die in beide colleges diensten en middelen beheert.’
Verder wil de COR dat de nieuwe voorzitter van de raden van toezicht van UvA en HvA vóór de zomer van 2013 in kaart brengt wat de intensive samenwerking tussen UvA en HvA, en met name het gemeenschappelijke CvB, beide instellingen nu eigenlijk gebracht heeft.
De Centrale Medezeggenschapsraad van de HvA laat bij monde van voorzitter Astrid de Jager weten ‘geen problemen’ te hebben met de opgestelde profielschetsen.