Onze moeder had ons nog zo gewaarschuwd: ‘Als je in Amsterdam voor een zebrapad staat, moet je extra goed uitkijken.’ De hele intreeweek lang volgden we degene voor ons en hoopten we maar dat we het zouden overleven. Maar op de eerste maandag van het collegejaar stonden we er, midden op de winderige Mauritskade, alleen voor. We grepen elkaars hand vast en keken elkaar nog eenmaal aan. 1… 2… 3… daar gingen we, zonder te kijken beenden we rücksichtslos naar de overkant. Daar aangekomen balden we onze vuisten. Amsterdam was van ons.
Toen we kind waren, voelden we ons in de provincie altijd al een buitenstaander. We hadden niet zoveel op met Wolter Kroes en op de zomercollecties van Chasin Denim waren we snel uitgekeken. We werden gek van al het frituurvet; nergens was er iets biologisch, organisch of glutenvrij te krijgen. ‘s Nachts keken we op onze zolderkamer begerig naar de foodies en de fashionistas op instagram en pinterest. Dat was onze wereld. Daar wilden we bij horen.
De eerste dagen waren niet makkelijk. We schrokken ervan, hoe zo’n stad zo groot en onpersoonlijk kan zijn. Te midden van het geklingel van de voorbijrazende trams voelden we ons eenzaam en onzichtbaar. Maar onze intreeweekbegeleider sleepte ons er doorheen. Zij wist echt alles. Zonder Google Maps te gebruiken liep ze met ons van het Leidse- naar het Rembrandtplein. We hoorden haar een taxichauffeur de huid vol schelden met terminologie waarvan onze oren klapperden. We zagen haar zelfs met behulp van een fietsbel zich soepel door een groep toeristen heen bewegen. Toen ze op de laatste avond ons toevertrouwde dat ze ook uit Ermelo kwam en zich daar ook altijd anders had gevoeld, viel onze mond open van verbazing. Wat had ze dat knap verborgen gehouden! In haar doen en laten was geen spoortje provincialiteit meer te bekennen.
Teruggekomen op onze negen vierkante meter aan de rand van Hoofddorp, belden we onze moeder. We vertelden haar over het zebrapad. Ze deed haar best om blij voor ons te zijn, maar we merkten dat het haar niet goed lukte. Er zat iets van aarzeling in haar stem. En toen zei ze: ‘Anders komen jullie dit weekend toch lekker naar huis? Ik maak draadjesvlees met jus.’ We wisten het zeker: al na een week zijn we de provincie ontgroeid. We zullen er nooit meer een voet zetten. Kneuterigheid en bekrompenheid worden ons nieuwe taboe. We keken onze kamer rond, naar de Billy en de lavalamp. Tevreden gingen we voor het raam staan: in de verte, voorbij Schiphol, zagen we Amsterdam liggen.