Ik vind van mezelf uiteraard dat ik een positieve bijdrage lever aan de diversiteit. In het publieke debat ben ik een groot verdediger van de multiculturele samenleving.
Maar dat is lekker makkelijk beredeneerd vanuit mijn positie als witte man, vermoedelijk. (Het feit alleen al dat ik heb over ‘zijn’ functioneren, suggereert dat ‘de mens’ een hij is).
Sommige stellingen durf ik niet meer te verkondigen, uit angst dat het wittemannenretoriek is, uit angst voor de digitale bootpeddel in mijn nek: white privilege. En soms zit daar heus wat in.
Ik zal nooit slachtoffer worden van etnisch profileren. Ik red me er vast makkelijker uit als ik vergeten ben in te checken met mijn ov-kaart, als ik mijn fietsslot probeer open te zagen als ik mijn sleuteltje kwijt ben, als ik ergens aanbel om te vragen of er soms een pakketje is bezorgd, als ik in de rij sta bij de pinautomaat en de bejaarde voor me het scherm niet goed kan zien vanwege de felle zon, zodat ik haar wil helpen.
En dat vind ik verschrikkelijk.
Ik wil niet de geringste indruk wekken dat ik bevooroordeeld ben. Iedereen op de Derkinderenstraat in Nieuw-West groet ik vrolijk, ik stimuleer bij mijn kinderen het spelen bij anderen met zoveel mogelijk verschillende achtergronden, ik ben tegen zwarte piet – maar ben ik dan de ‘witte man die het goed probeert te doen’?
Ik begreep dat Ieder1, het initiatief van acteur Nasrdin Dchar, eigenlijk een vorm van misplaatst exotisme was. En funk mag je als witte man ook niet spelen, en een boek over een Surinaamse vrouw zou ik niet kunnen schrijven, want dat is allemaal cultural appropriation
Dus dan maar terug naar mijn eigen witte, veilige zone? Ik moet er eigenlijk niet aan denken.