De promovendiwerkgroep van Rethink UvA vindt het hoog tijd voor een herwaardering van de status van promovendi als belichamers van wetenschap en onderzoek.
Wanneer er de afgelopen weken werd gesproken over ‘doorgeslagen rendementsdenken’, dan ging het over de gestage afbouw van allerlei verworvenheden van een sociale en breed toegankelijke universiteit. Bijvoorbeeld de verschraling van het onderwijs, omdat het bestuur liever bankiert met universiteitsgeld. Of een ‘winner takes all’-model, waardoor een kleine groep succeswetenschappers het merendeel van de onderzoeksbeurzen ontvangt terwijl de rest van het academisch personeel steeds meer taken moet uitvoeren voor steeds minder geld.
Promotie als haastklus
Het neoliberale beleid van de afgelopen decennia heeft daarnaast ook de status van promovendi ingrijpend veranderd. Uit een korte, UvA-brede inventarisatie blijkt dat zij zich vrijwel aan alle faculteiten in precaire posities bevinden. Zo zijn er promovendi die betaald worden per afgeleverd hoofdstuk en dan ook nog eens via een buitenlands rekeningnummer om zo belastingen te omzeilen. Daarnaast leven vele promovendi onder de officiële Nederlandse armoedegrens, omdat ze slechts een 0,4 fte contract wordt aangeboden voor iets dat feitelijk voltijds onderzoek is.
Wat ons promovendi aan de UvA vooral zorgen baart, is dat dit onherroepelijk negatieve gevolgen zal hebben voor de toekomst van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Volgens de huidige bestuurslogica zijn promovendi duur en niet rendabel genoeg in verhouding tot wat ze opleveren – en dus wordt er aangestuurd op bezuinigingen. Promovendi-trajecten worden ingekort, contracten worden steeds vaker slechts parttime aangeboden en onbetaalde externe promovendi worden de norm. Alleen door dit soort bezuinigingsmaatregelen lukt het de universiteit om qua uitgaven (soms ver) onder de premie van 90.000 euro te blijven die elke ‘geproduceerde’ doctor hun oplevert. Het gevolg: de kwaliteit van onderzoeksprojecten holt achteruit en het promotietraject, dat promovendi zou moeten voorbereiden op een loopbaan in de wetenschap, wordt een haastklus in plaats van een periode van verdieping en kennisproductie. Omdat de promovendi als docenten in spe verantwoordelijk zijn voor het onderwijs staan deze ontwikkelingen direct in relatie tot de kwaliteit van het onderwijs op de universiteit. De jonge onderzoeksgemeenschap verschraalt en wordt steeds meer afhankelijk van externe – lees: commerciële – financiering waardoor er ook hier duidelijk ‘winners’ en ‘losers’ zullen zijn.
Gebrek aan erkenning
Nu al zijn er enorme discrepanties in het type contracten voor promovendi. Waar de ene onderzoeker een volledige beurs krijgt toegekend, leeft de ander onder de armoedegrens. Waar de ene de zekerheid heeft van een eigen bureau, moet de ander vechten om zo nu en dan achter een zogenaamde flexdesk te mogen zitten. Nu verschillende universiteiten zeggen ‘geïnteresseerd’ te zijn in de mogelijkheid om promovendi te degraderen tot studenten met promotiebeurzen (naar aanleiding van de oproep van minister Bussemaker), zal dit gebrek aan status en erkenning van gelijke arbeidsrechten alleen maar verergeren. Dit moet te allen tijde worden voorkomen.
Deze verschraling brengt ook masterstudenten in een deprimerende positie. De UvA heeft met veel trots haar researchmasters op de kaart gezet, met de belofte dat studenten hiermee worden voorbereid op een loopbaan in de wetenschap en getraind als kritische en onafhankelijke onderzoekers. Maar grote groepen ReMA-studenten (bij de onderzoeksmaster geschiedenis bijvoorbeeld maar liefst 25 studenten per jaar) zullen nooit een carrière in de wetenschap kunnen opbouwen. In de praktijk blijkt dat men de belofte van een aansluiting na de master geenszins kan waarmaken: vaak wordt er zelfs geen enkele promotieplek beschikbaar gesteld. Wie dan dus wil promoveren is volledig aangewezen op externe financiering. Wanneer de UvA geen perspectief kan bieden op een vervolgtraject wordt de betekenis van zulke masters uitgehold tot niet meer dan een diploma dat goed op een studenten-cv staat vanwege de strenge selectieprocedure.
Creativiteit en vernieuwing?
Wij vinden het van principieel belang dat alle promoverende onderzoekers een degelijke compensatie ontvangen voor hun arbeid en dat er een cultuuromslag komt wat betreft de toekenning van onderzoeksgeld. Dit is geen pleidooi om terug te keren naar een ivoren toren-autonomie (of die ooit bestaan heeft zoals de criticasters claimen, is een andere vraag), maar een oproep om serieus na te denken over de maatschappelijke waarde van wetenschappelijk onderzoek. Zou die alleen door de staat en de markt gedicteerd moeten worden? Absoluut niet. Alleen een structurele interne eerstegeldstroom kan garanderen dat een kwalitatief hoogwaardige, onafhankelijke en door nieuwsgierigheid gedreven onderzoeksgemeenschap behouden kan worden. De geloofwaardigheid van de toezeggingen omtrent ‘creativiteit en vernieuwing vooropzetten in onderwijs en onderzoek’ van het CvB in de brief van dinsdag 10 maart hangt dus voor een belangrijk deel op dit punt.
Zulke eisen impliceren verregaande hervormingen voor zowel de financiële infrastructuur van de universiteit als de rechtelijke en sociale status van talrijke jonge onderzoekers. Logischerwijs kunnen deze veranderingen niet zomaar worden bereikt, maar vanwege de ernst van de huidige situatie vinden wij het belangrijk dat deze punten hoog op de universitaire en Rethink UvA-agenda komen te staan. Als de recente protesten iets duidelijk hebben gemaakt, is het dat nu de tijd is aangebroken om onacceptabele structuren bloot te leggen en te veranderen, in plaats van te blijven focussen op de symptomen.
Thijs Witty, Laura Boerhout en Janna Coomans hebben dit artikel geschreven namens de Rethink UvA-promovendiwerkgroep (rethinkuvaphds@gmail.com)