Aan het begin van een jaar of een blok mogen nieuwe studenten iets over mijn privéleven vragen. Maar alleen dan. Het prettige is dat zo’n eenmalige kans natuurlijk nooit echt lastige vragen oplevert; daar zijn ze nog veel te bescheiden voor. Het gaat vaak niet verder dan: ‘Heeft u kinderen?’ (drie dochters) ‘Welke hobby’s heeft u?’ (lesgeven, al het andere is bittere ernst) ‘Van welke voetbalploeg bent u supporter?’ (geen, of ja, St. Pauli, een homovriendelijke Hamburgse ploeg uit de tweede Bundesliga).
Daarna gaat al het persoonlijke achter slot en grendel. Dat is maar goed ook, want ik heb zo mijn zonden. Een ervan is dat ik vrijwel elke sport verfoei, zowel om naar te kijken als om zelf uit te voeren. Met name sporten waar Mannen Van Een Zekere Leeftijd warm van worden: wielrennen en schaatsen. Mijn andere zonde is dat ik veel van eten en drinken in onmatige hoeveelheden houd. Deze combinatie is dodelijk.
Sommige mensen eten om niet dood te gaan, dat heb ik met sporten. Behalve dat ik uit het verre Nieuw West kom fietsen (dan heeft sport nut!) moet ik van mijzelf soms aan sport doen. Ik kan dat niet in een sportschool met anderen, het lukt me ook niet in daglicht. Ik wacht tot het buiten donker wordt. Dan trek ik mijn gymschoenen (ja, die heb ik) aan en een te krappe hoodie van The Psychedelic Furs, Motörhead of The Sisters of Mercy (relikwieën uit een opstandige jeugd) en ren dan twintig minuten door het Rembrandtpark
‘Het is goed voor me,’ is dan mijn mantra. Zo ga ik naderende aftakeling te lijf. Ik vind het echt verschrikkelijk dat het eerste wat opvalt aan de Amstelcampus (als je vanaf het Amstelstation de Wibautstraat infietst) een fitnesscentrum is. Waarom is dat toch geen bibliotheek?