Het overlijden van Hella Haasse op 30 september leidde tot hernieuwde aandacht voor het leven en werk van de schrijfster. Literatuurcriticus en
Spui25-directeur Margot Dijkgraaf werkt al enige tijd aan een portret van Haasse.
Is er ook in het buitenland veel aandacht voor haar overlijden getoond?
‘De Franse krant
Le Monde heeft me direct direct gebeld voor een quote. Haasse is in Frankrijk sowieso erg bekend en geliefd. Samen met Cees Nooteboom is zij ook de enige Nederlandse auteur die integraal in het Frans is vertaald. Er werd zelfs om de rechten van haar boeken gevochten door twee verschillende uitgeverijen. Ook recentelijk is er nog een boek van haar verschenen: het feuilleton
Sterrenjacht. Haasse publiceerde dit verhaal in 1950 onder pseudoniem in
Het Parool, maar pas in 2007 vond ze het terug en werd het in boekvorm uitgebracht. Dat de Fransen zelfs zo’n onopvallende publicatie direct in vertaling wilden uitbrengen zegt wel iets over haar faam daar.’
Hoe ben u met Haasse in aanraking gekomen?
‘Op de middelbare school las ik voor het eerst een van haar boeken,
De verborgen bron. De vonk sloeg toen meteen over en ik ben direct alles van haar gaan lezen. Ik werd een echte fan, een
groupie wellicht en ging haar ook brieven schrijven. Tot mijn grote verrassing belde ze me gewoon op naar aanleiding van die brieven. Vanaf dat moment zijn we regelmatig in gesprek gebleven. Ik heb haar een maand geleden voor de laatste keer gesproken.’
Haasse studeerde enige tijd Scandinavische taal en cultuur aan de UvA. Heeft dit later nog een rol gespeeld in haar leven en werk?
‘Al van kinds af aan was Haasse gegrepen door mythen en sagen, waarvan er veel voorkomen in de Scandinavische letteren. Het was voor haar dan ook een voor de hand liggende keuze Scandinavische talen te gaan studeren in 1938. Maar naarmate de oorlog vorderde werden de heldensagen echter steeds meer door de nazi’s misbruikt voor hun ideologie van het oer-Germaanse. Dat kon ze voor zichzelf niet verantwoorden en in 1942 brak ze haar studie om die reden af. Later in de oorlog studeerde Haasse nog aan de toneelschool en na de oorlog slokte het schrijven reeds te veel aandacht op om haar studie te voltooien. Desondanks bleef ze altijd gefascineerd door de Scandinavische taal en cultuur. In haar roman
Fenrir uit 2000 spelen sagen een grote rol. In dat boek zit zelfs een figuur die zelf ook worstelt met problemen van loyaliteit, verdraagzaamheid en onmacht. Die is in feite een spiegel van haarzelf. Bovendien bleef Haasse de Scandinavische taal altijd spreken en oefenen. Ik heb het een half jaar geleden nog uitgebreid met haar gehad over een Deense roman.'
Verandert haar dood iets aan het boek dat u gaat maken?
‘Nee, al krijgt het nu meer het karakter van een nagedachtenis. Ook voel ik me misschien nog wel meer verantwoordelijk er een eervolle levensschets van te maken. Twintig jaar geleden was ik van plan een biografie te schrijven, maar door mijn vriendschap met haar ben ik daarover van gedachten veranderd. Hella zei altijd dat haar privéleven er niet toe deed: wat telde was haar werk. Een biografie wordt het dus niet, en ook de betiteling 'monografie' vind ik zelf niet passend. Ik noem het zelf het liefst een portret. Dat dat desondanks een heel persoonlijk portret wordt moge duidelijk zijn, daar Haasses leven nauw verbonden is met haar werk. Maar ik ga niet de archieven in om verborgen feiten op te sporen of een
scoop te vinden. Verder neem ik ook nu nog rustig de tijd om er een waardig verhaal van te maken. Hopelijk is het over een jaar af.’