‘Het gist in de wetenschap,’ stelt Science in Transition (SiT), een beweging die zich inzet voor verandering in de wetenschap. Onderzoekers en docenten zijn ontevreden over het systeem waarbinnen ze hun werk uitvoeren. Zij verzetten zich tegen de nadruk op ratings en publicatielijstjes die ten koste zou gaan van de kwaliteit van onderzoek en onderwijs. Maar hoe moet het dan? Folia vraagt wetenschappers, studenten en ondersteunend personeel: Als je één ding zou mogen veranderen op de universiteit, wat zou dat dan zijn?
Deze week Ingmar Visser, universitair docent psychologie aan de UvA en vice-voorzitter van de centrale ondernemingsraad van de UvA en van de ondernemingsraad Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen (FMG).
'Never waste a good crisis. Als ik één ding zou mogen veranderen op de universiteit, zou ik de fraude-affaires als Stapel en Bax niet afdoen als losstaande incidenten, zoals universiteitsbestuurders nu trachten, maar ze aangrijpen om wezenlijke verandering door te voeren en de agenda van Science in Transition te omarmen. Ik geef drie aanbevelingen.'
'Ten eerste: versterk de relatie tussen onderwijs en onderzoek. De competitieve, productiegestuurde financiering van onderzoek heeft de afgelopen vijftien jaar geleid tot een enorme toename in de wetenschappelijke output. Die competitieve financiering heeft er echter ook voor gezorgd dat goede onderzoekers minder onderwijs hoeven te verzorgen en daarmee is een verwijdering tussen onderzoek en onderwijs tot stand gebracht. De organisatiestructuur, ingevoerd via de wet Modernisering Universitair Bestuur, heeft op organisatorisch vlak een scheiding aangebracht tussen onderwijs en onderzoek – die in aparte instituten georganiseerd zijn – en daarmee de afstand verder vergroot.'
'Ook de interne financiering van onderwijs en onderzoek binnen de UvA drijft een wig tussen onderwijs en onderzoek. Dit laatste geldt heel sterk in de bachelor: de financiering voor de bachelor laat nauwelijks toe dat dat onderwijs verzorgd wordt door mensen die daarnaast ook onderzoek doen. Eenvoudige cijfers ondersteunen dit punt. Een faculteit ontvangt voor een bachelordiploma circa 22 duizend euro onderwijsfinanciering en circa 3400 euro onderzoeksfinanciering. Een docent die dit onderwijs verzorgt heeft dus minder dan 1/7e van de tijd beschikbaar voor onderzoek. Voor de master liggen deze cijfers iets gunstiger, maar nog steeds heeft een docent slechts een kwart van de tijd beschikbaar voor onderzoek.'
'In dit krachtenveld van externe en interne financiering en organisatiestructuur delft het onderwijs het onderspit. Externe financiering en de wet Modernisering Universitair Bestuur zijn moeilijk direct aan te pakken, hoewel een stevig geluid van universiteiten richting Den Haag wonderen kan doen. De relatie tussen onderwijs en onderzoek versterken kan middels een eenvoudige aanpassing: verhoog de diplomagelden voor onderzoek. Om uit te komen op een minimaal gewenste onderwijs/onderzoeksverhouding van zeventig procent om 30 procent voor wetenschappelijk personeel zou het bachelordiplomageld ten behoeve van onderzoek omhoog moeten van 3400 euro naar 9500 euro. Dat gaat ten laste van het overige, "historisch" verdeelde, onderzoeksbudget zodat de operatie voor de UvA budgettair neutraal is.'
'Ten tweede: beoordeel onderwijs en onderzoek op kwaliteit in plaats van kwantiteit. Zorg ervoor dat er niet alleen voor onderzoek maar ook voor onderwijs betere, meer fijnmazige en meer gedifferentieerde kwaliteitscriteria komen die het niveau van simpel tellen overstijgen; alleen diploma’s turven leidt op den duur tot inflatie van de waarde ervan, net als alleen publicaties tellen leidt tot het produceren van
publons, de kleinst publicabele eenheden. Laat de UvA het voortouw nemen door bij het volgende Instellingsplan de
key performance indicators grondig te herzien.'
'Ten derde, en
last but not least: roep een halt toe aan de schaalvergroting in de financiering van onderzoek. Er bestaat een lange trend naar meer grootschalige projecten – met de
NWO-Zwaartekrachtprogramma’s als voorlopig hoogtepunt – ten koste van kleinere projecten bestaande uit een enkele aio of postdoc. Van één Zwaartekrachtprogramma kunnen met gemak honderd individuele aio-/postdocprojecten gefinancierd worden zonder de overhead en eenvormigheid die op de loer liggen bij deze monsterprojecten (voor discussie over de twijfelachtige effectiviteit van grote programma’s zie bijvoorbeeld het Rathenau rapport
Focus en Massa). Het zou daarom goed zijn als universiteiten, in plaats van deze trend te steunen door vorming van zwaartepunten, speerpunten en profielen, zich hier krachtig tegen verzetten, bijvoorbeeld via de VSNU.'
De ingenomen standpunten zijn op persoonlijke titel.
Reageren kan onder dit bericht. Mail marieke@folia.nl als je ook een suggestie voor verandering wilt doen.