Hoogleraren doen op grote schaal werk voor andere partijen zoals bedrijven en maatschappelijke organisaties. Dat was de conclusie van
een onderzoek in de
Groene Amsterdammer. Uit dat onderzoek bleek dat een op de drie functies van hoogleraren onvermeld blijft en vier op de vijf professoren nevenfuncties heeft. Hoe gaan wetenschappers om met het krachtenveld van wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke belangen? Deze vraag stond gisteren centraal tijdens een debatavond met hoogleraren Arnoud Boot (UvA-hoogleraar financiële markten), Frans Brom (UU-professor ethiek en technologie), Frank Miedema (vicevoorzitter Universitair Medisch Centrum Utrecht) en Ed Brinksma (rector magnificus van de Universiteit Twente) van Spui25.
Geen politiemacht
‘De universiteit is een bureaucratisch orgaan’, zo stelt Boot. ‘Als een universiteit van duizend medewerkers de bijbanen moet bijhouden gaat dat natuurlijk nooit goed. Volledige transparantie is van cruciaal belang.’ Universiteitsbestuurder Brinksma sluit aan bij Boot in zijn mening dat het voor universiteiten ondoenlijk is om alle nevenfuncties van hoogleraren te controleren: ‘We kunnen niet als politiemacht achter ze aan gaan. Dat kost veel tijd en energie.’
Boot – zelf bezitter van rond de 20 nevenfuncties - geeft aan een positie bij een bank ‘in het midden van het financiële veld’ geweigerd te hebben omdat hij vond dat hij deze niet met zijn functie als hoogleraar kon combineren. ‘Wetenschappers moeten bij iedere functie vóór zij die accepteren bedenken of er mogelijke belangenverstrengeling kan plaatsvinden,' zo vindt Boot. 'Het zou voor iedere onderzoeker zijn eigen verantwoordelijkheid moeten zijn, met als sanctie ontslag.’
Hij noemt als voorbeeld van belangenverstrengeling bijzonder hoogleraren die door accountancy firma’s worden betaald, zeker zo’n zestig in totaal volgens hem. ‘Een professortitel wordt door zo’n firma gezien als een merk, een manier om klanten te werven. En ze komen er gewoon mee weg.‘
Brinksma ziet echter dat het voorkomen van volledige belangenverstrengeling onmogelijk is. Iedereen is immers altijd subjectief, zo vindt hij. ‘Kijk bijvoorbeeld naar geloof. Of de hoogleraar regulering financiële markten die met de baas van Philips getrouwd is. We hebben allemaal een achtergrond.’
Verpleegrobot
Volgens Brinksma is samenwerking tussen professoren en de private sector vaak noodzakekijk; bèta-onderzoek is volgens hem zelfs afhankelijk van de markt, omdat het simpelweg te duur is om door universiteiten alleen bekostigd te worden. ‘We hebben het bedrijfsleven nodig, anders kunnen we het niet doen.’
Ook Brom wil de nuancering maken dat samenwerking tussen praktijk en empirie soms juist goed is. ‘De reactie is vaak: “O wat erg, ze werken met de buitenwereld samen”, dat is een foute opvatting.’ Hij neemt het voorbeeld van een ziekenhuis waar door het verplegende personeel werd aangekaart dat zij graag hulp zouden willen bij het tillen van patiënten. ‘Er is toen wetenschappelijk onderzoek opgezet om uit te zoeken hoe robots de verplegers zouden kunnen helpen.’ Volgens Blom is dit een goed voorbeeld van hoe praktijk en wetenschap met elkaar om moeten gaan. ‘Anders krijg je alleen maar voetballende robots.’