UvA-medewerker Sebastiene Postma (59) is genomineerd voor de C. Buddingh-Prijs. De 59-jarige projectleider bij de Faculteit Economie & Bedrijfskunde maakt met haar dichtbundel Trappen kans op de prijs voor het beste Nederlandstalige poëziedebuut, die op 9 juni wordt uitgereikt tijdens het Poetry International Festival in Rotterdam.
De gedichten in de bundel hebben allemaal de trap als thema. Daarvan heeft Postma er aan de UvA heel wat gezien, eerst als student wijsbegeerte en tegenwoordig als medewerker. Toch dient de UvA voor haar niet als inspiratiebron.
Had u voor Trappen een specifieke UvA-trap in gedachten?
‘Nee. Als student diende de UvA wel als inspiratiebron. Ik heb wijsbegeerte gestudeerd en dat is zeker een belangrijke component bij het dichten. Maar het werk dat ik nu doe heeft niets met poëzie te maken en inspireert niet tot het schrijven van gedichten.’
Schreef u als student ook al gedichten?
‘Nee, daar ben ik pas zo’n zes jaar geleden mee begonnen. Ik schrijf wel al sinds mijn twintigste proza. Ik heb meerdere romans geschreven, maar die vond ik nooit zo goed. Op een gegeven moment ben ik begonnen met dichten en op één of ander manier past dat bij mij.’
Waar gaat de bundel over?
‘Elk gedicht behandelt een biografisch aspect van - meestal een Engelstalige - dichter. Dat anekdotische wordt gekoppeld aan het beeld van de trap. En in een volgende strofe komt daar vaak een essayistisch statement bij. Alle gedichten hebben de trap als thema met een biografische anekdote over een dichter.
Hoe komt u aan al die biografische kennis?
‘Ik lees al mijn hele leven biografieën van schrijvers, daar ben ik dol op dus dan heb je die kennis.’
Wie is uw favoriet?
‘Ik heb geen favoriet maar ik hou van Geoffrey Hill, een belangrijke Engelse hedendaagse dichter. Bijvoorbeeld het gedicht Ovid in the Third Reich. Zijn gedichten zijn altijd een ethische stellingname, zowel in zijn stijl als in zijn inhoud.
Waarom moesten we zo lang wachten op uw eerste gedichtbundel?
‘Daar zijn heel veel redenen voor, dus ik kan er zo snel niet ééntje aanwijzen. Ik ben sowieso pas later begonnen met dichten en misschien heb ik nu pas mijn eigen stem, dat zou best kunnen.’
Waarom moeten iedereen uw gedicht XXV lezen?
‘Ik heb het gekozen omdat ik denk dat het anekdotische, biografische, het beeldende en het filosofische hierin goed samenkomen. Ik hou erg van beeldende gedichten bij andere dichters.’
Lees hieronder het gedicht XXV uit Postma’s bundel Trappen.
XXV
William Morris leed onder het jarenlang vreemdgaan
van zijn vrouw met zijn vriend Rossetti
– iedereen wist dat ze hem bedroog –
maar hij kon ze moeilijk tegenhouden.
Hij betaalde zwijgend de huur van het landhuis buiten Londen
waar ze elk jaar samen met haar minnaar maanden doorbracht.
En in zijn zitkamer hing hij zonder iets te zeggen het portret op
dat Rossetti van haar had gemaakt.
Dan was er nog het verleden, ook
een deel. Draai het maar om.
En de van de honger stervende rest, die vormloos-
heid van het geheel.
Met zijn tanden op elkaar geklemd
koos hij koppig voor theorie én praktijk,
voor schilderijen én gedichten, kunst én politiek.
Zijn ontwerpen voor behangselpapier
weigerden te accepteren dat het buiten niet hier
is, dat het patroon niet gewoon doorgaat.
Wat binnen is, moest zich wel herhalen voorbij de trapmuur.
Overal waar je kijkt, klimmen de witte bloempjes
– of blauwe of roze of groene of grijze –
van de Delphinium elatum aan rijzige stengels.
De diep ingesneden bladeren maken een zwierige,
kolkende draai naar links of naar rechts
alsof ze de spiraalarmen van sterrenstelsels zijn.
Daartussen duiken de kelken van de ridderspoor
met hun vijf bloemblaadjes met vaste regelmaat op.
De repeterende stroken sluiten goed aaneen,
alles is met de vladder glad
gestreken. De tekening wordt nergens onderbroken.
We vergeten dat de trap slechts een part is.