Hoe gaat u het onderwijs verbeteren?
‘Het onderwijs moet meer toepassingsgericht zijn en minder gericht zijn op kennisreproductie. Daarmee bedoel ik dat er meer discussie en debat moet komen in het onderwijs, meer werkgroepen en minder hoorcolleges. Als kennis overbrengend medium is een hoorcollege vrij waardeloos. Daar komt bij dat lang niet alle docenten even goed zijn in het geven van hoorcolleges. Alleen docenten die daar heel goed in zijn mogen wat mij betreft hoorcolleges geven.’
Intensievere werkgroepen zijn kostbaar, want daar zijn meer docenten voor nodig. En dat terwijl de faculteit moet bezuinigen.
‘Er moet inderdaad flink worden bezuinigd, maar de bezuinigingen zullen minder worden dan verwacht. Hoeveel is nog niet bekend, maar het bedrag is zeker lager dan twee jaar geleden, toen dat werden geschat op vijf miljoen. De afgelopen twee jaar is er al veel bespaard. Voor intensievere werkgroepen hoop ik ten dele docenten vrij te maken die nu hoorcolleges geven. Verder moeten we ook de bestaande werkgroepen, die vaak wat routinematig en sleets zijn geworden en ook teveel zijn gericht op kennisreproductie, omvormen tot onderwijs dat meer activerend is.’
Uw voorganger liet eerder weten dat een aantal facultaire onderzoeksinstituten kan worden opgeheven. Gaat die opheffing door?
‘Dat is niet per se gezegd. Voor instituten die al een te groot financieel risico met zich meebrengen en die niet passen binnen de aandachtsgebieden van de faculteit, is in de huidige situatie geen ruimte. Maar ik wil wel ruimte bieden aan instituten die zichzelf goed overeind kunnen houden en onderzoek generen dat voor de faculteit een meerwaarde heeft. We gaan kijken welke instituten dat zijn.’
Kunt u iets vertellen over uw strategisch plan?
‘Wetenschap, en dus ook de juridische wetenschap, is een mondiale exercitie. Dat zal de komende jaren ook terug te zien zijn in onderzoek en onderwijs. Er is een zekere gespletenheid tussen enerzijds recht in een Europese en internationale context en de nationale context. Ik wil dat de Europese en internationale context ook zichtbaar worden op terreinen waar de nationale context tot nu toe dominant is, zoals strafrecht, bestuursrecht en civiel recht.’
De Orde van Advocaten (OvA) lijkt een omgekeerde opvatting toegedaan: de OvA heeft strengere eisen gesteld aan het zogenoemde ‘civiel effect’De Orde van Advocaten stelt vast wat de eisen zijn van het zogenoemde civiel effect. Dat zijn de vereisten die nodig zijn om in de advocatuur te kunnen werken.. Voor het curriculum betekent dit echter dat er meer civiel recht en minder internationaal recht zal worden gedoceerd. Wat vindt u daarvan?
‘Mede door de aanpassing van de eisen van het civiel effect moest het curriculum van de bachelor aangepast worden. Zelf ben ik hier niet zo gelukkig mee. Ik vind dat de beroepspraktijk niet zoveel invloed zou moeten hebben op de invulling van de studie rechtsgeleerdheid, universiteiten zouden deze vrij moeten kunnen inrichten. Ik zou het liefst helemaal af willen van het civiel effect en meer gaan richting een systeem zoals dat in Amerika bestaat. Daar kun je na je studie een toets maken die georganiseerd wordt door de beroepspraktijk. Die neemt dan zelf de verantwoordelijkheid om te toetsen of afgestudeerde studenten voldoen aan de vereisten om in de advocatuur te kunnen werken.
Op dit moment hebben we ons echter nog te houden aan de eisen van de OvA. We zijn nu bijna klaar met de inrichting van het nieuwe curriculum en door deze veranderingen is er inderdaad minder ruimte voor het internationaal recht. Dat vind ik natuurlijk jammer, maar dat moet dan wel worden gecompenseerd door in andere nationaalrechtelijke vakken het internationale aspect sterker aan bod te laten komen.’
U zei eerder voorstander te zijn van een promotiestelsel waar promovendi niet als werknemer in dienst zijn van de faculteit, maar een beurs krijgen. Hoe maakt u dat concreet?
‘Mijn opvatting over het promotiestelsel is uit nood geboren. Wij hadden altijd rond de veertig promovendi als aio in dienst. Daar hebben we gewoon het geld niet meer voor. Dan moet je een keuze maken. De komende jaren zal de keuze zijn: promotiestudenten of geen promoties. Dan kies ik voor de promotiestudent, een systeem dat ook in Genève, Florence of Londen bestaat en waar nu ook in Groningen mee zal worden geëxperimenteerd. Ik zou zeggen: als die pilot in Groningen positief wordt geëvalueerd zouden wij daar als UvA bij moeten aanhaken.’
Uw faculteit gaat verhuizen naar nieuwbouw op de Roeterseilandcampus. Kunt u garanderen dat juridische studieverenigingen zoals de JFAS voldoende ruimte krijgen op de nieuwe locatie?
‘Ik vind verenigingen van groot belang en zij moeten worden gesteund. Maar daarnaast vind ik óók dat er efficiënt gebruik gemaakt moet worden van de ruimte die we daar krijgen. Het is niet de bedoeling dat ruimtes het grootste deel van de week leeg komen te staan. Als er echter voor verenigingen onvoldoende ruimte blijkt te zijn dan kan dit opgelost worden, want in andere delen van het gebouw zijn er nog veel vierkante meters op te vullen.’
Hoe gaat u uw zichtbaarheid en bekendheid bij studenten vorm geven?
‘Ik vind het van groot belang dat ik studenten zie en zij mij. Ik zal in de komende weken bekend maken hoe ik contact met studenten wil gaan organiseren. Een optie is om lunches te organiseren voor wisselende groepen studenten, maar ik weet nog niet of dat wat gaat worden.’
Bent u van plan om les te blijven geven?
‘Ja. In de bachelor zal ik een paar hoorcolleges geven over internationaal recht. In de master ga ik het inleidende vak voor de helft op mij nemen. Op die manier wil ik zichtbaar zijn en blijven voor studenten en ook zelf kunnen vaststellen wat de ambities en mogelijkheden van studenten zijn.’