Het hoogtepunt van de les breekt aan wanneer Birgit Janssen, collega van Hoogerwerf, DeLange om een verzoeknummer vraagt. Terwijl de eerste noten van ‘Calm After The Storm’ van The Common Linnets uit de gitaar weerklinken, zegt ze lachend ‘Ik ben natuurlijk geen muziekdocent, jongens.’ Haar buurvrouw springt bij en legt uit hoe studenten aan de pabo liedjes krijgen aangeleerd. ‘Eerst zing je een zin voor, daarna zingen wij het na. Als dat goed gaat, doen we het volledige refrein in een keer.’ DeLange gaat van start: : ‘Oooooh, skies are black and blue…’ De toon voor vandaag is gezet.
Rondetafelgesprek
De studenten van klas 1D hebben zelf al een duidelijke kijk op het nut van degelijk muziekonderwijs op de pabo. De twintigjarige studente Alissa Ruiter spreekt over de drempel die veel leerkrachten in spe moeten overschrijden. ‘Voor sommige studenten is het wat ongemakkelijk om een muziekles te brengen voor een klas. Daarom is het belangrijk vanuit de opleiding gestimuleerd te worden. Enkel zo leren toekomstige leerkrachten zich comfortabeler te voelen bij muziek en zullen zij hun enthousiasme op de kinderen overbrengen.’
Tot dezelfde conclusie komen de Bussemaker en DeLange samen met hun gesprekspartners tijdens het rondetafelgesprek, dat volgt op de muziekles. Alle aanwezigen staan op een lijn als het aankomt op de beste manieren om het muziekonderwijs te verbeteren. De vele herhaling van dezelfde overtuigingen versterkt hun visie. Samengevat kunnen drie punten worden onderscheiden waarop volgens de sprekers de komende jaren moet worden ingezet.
Om te beginnen is het noodzakelijk bij toekomstige leerkrachten de gêne weg te werken, de zogenaamde drempel waar Ruiter het over had. Minister Bussemaker vat het standpunt samen: ‘Alles begint bij de eigen vaardigheid. Zolang je zelf geen affectie hebt met muziek, ga je die ook niet overbrengen.’ Toekomstige leerkrachten moeten leren zich comfortabel te voelen bij muziek in de klas. ‘Dit kan,’ onderstreept DeLange, ‘enkel gebeuren door muziek niet als een apart hokje te zien maar wel te integreren in verschillende vakken.’
Ten tweede moeten pabostudenten leren verschillende aspecten van muziek in de lessen te integreren om alle kinderen, ook zij die niet van zingen houden, mee te krijgen. Muziek moet breed worden geïnterpreteerd. Het wordt namelijk niet enkel gemaakt met de stem of instrumenten maar ook met het lichaam.
De gesprekspartners menen tot slot dat een nauwe samenwerking en open houding tussen de vaste leerkracht en de muziekdocent op de basisschool broodnodig is. Janssen vat deze gedachte helder samen: ‘De vakdocent en de docent muziek moeten elkaars taal leren spreken.’