Aan de universiteit kent iedereen zijn plek in de hiërarchie. Je nummer staat als het ware op je voorhoofd. Iedereen weet hoe goed de ander is in publiceren en beurzen verkrijgen – de criteria die je plek bepalen. Docenten zonder onderzoekstijd zijn tweederangs burgers. Het zou me dan ook niet verbazen als het aantal depressieven onder juniordocenten veel hoger is dan onder promovendi. Juniordocenten staan immers het allerlaagst in de pikorde, maar knappen het vuile werk van werkgroepbegeleiding en eindeloos opdrachten nakijken op.
Deens onderzoek uit 2016 laat zien dat het stressniveau van academici samenhangt met peer recognition. Dat is cruciaal. De hedendaagse universiteit is een zelfverzonnen systeem dat voor buitenstaanders absurd is. Zij snappen niet dat er beurzen bestaan om een beursaanvraag te kunnen schrijven, zij snappen niet waarom je je weekenden op zou geven om een artikel te schrijven dat misschien door zo’n twaalf mensen wordt gelezen. De enigen die dit snappen zijn academici, en daarom klitten ze ook zo samen.
Het slaat nergens op om keihard je best te doen omdat je wilt dat je peers je tof vinden. Als we dit pubers kunnen bijbrengen, waarom academici dan niet?