Van de schrik bekomen, beseften we hoeveel geluk we eigenlijk hadden. Onze ouders hadden al beloofd dat we na ons afstuderen een extra toelage zouden krijgen om ons eerst even lekker te kunnen oriënteren op de arbeidsmarkt. We wisten al van één studiegenoot dat hij zwetend in de keuken van een grillrestaurant een benedenmodaal salaris bij elkaar harkte. Die zou vast te moe zijn voor de stormbaan. Een ander hadden we bij de verjaardagsfeestjes nooit gezien, dus die kon vast geen hoogleraar vinden die zijn onderzoeksvoorstel wilde redigeren. We hadden bovendien een goed Hollands klinkende achternaam en konden steunen op het feit dat we man waren. Het zou kat in ’t bakkie worden.
Maar na vier werkdagen hadden we nog steeds niks gehoord. We besloten onze vrije tijd ten goede te gebruiken en alvast langs te gaan bij onze beoogde promotor. Misschien wist hij al wanneer de gesprekken plaats zouden vinden. We klopten kort en openden de deur. Daar zagen we hoe de professor een grote stapel papier klaar legde voor zijn assistent. Bovenop de stapel zat een geeltje geplakt met daarop in krasse hanenpoten: ‘Graag versnipperen’. Toen we een vluchtige blik wierpen herkenden we onze capaciteitentest. Hij zag ons gezicht en begon zich meteen te verontschuldigen ‘Uhm, ja jongens als ik alles moet gaan lezen kost me dat klauwen met tijd. Dit doen we gewoon steekproefsgewijs - ik trek vijf mensen uit de stapel en die mogen op gesprek komen.’ We voelden de vaste grond onder onze voeten wegzakken