We hobbelden achter onze docent aan het lokale winkelcentrum in. We bekeken de situatie door zijn ogen: plots zagen we de holle blikken van het winkelend publiek. Dit waren de mensen die de industrie hadden zien wegtrekken, die nog het Nederland kenden van voor de diversiteitsidiotie. Links had ze duidelijk in de steek gelaten. ‘Zo’n Job Cohen,’ begon de onderzoeker, ‘heeft dus zijn mond vol over zijn Turkse traiteur, maar hij zal nooit een halfje casinowit bij de Hollandse bakker kopen. Wat vinden jullie daar nou van?’ We stamelden dat we lokaal geproduceerd organisch speltbrood eigenlijk best lekker vonden. Maar dat vond de sociaalgeograaf weer typisch zo’n progressieve hobby. ‘Ik zou zeggen: accepteer nou eens dat het grootste deel van Nederland conservatief links is. Dat is waarom ik dat ook ben.’
In het café van het winkelcentrum trakteerde de onderzoeker op koffie en appeltaart met slagroom. Toen we onze jas uitdeden trok hij een vies gezicht. Mismoedig keek hij ons aan: ‘Jongens toch, waarom dragen jullie van die Hans Spekman-truien? Jullie denken zeker dat dat volks is.’ Hij wees naar buiten, naar het electoraat. ‘Zij willen dit niet, daarom stemmen ze op de PVV. Links draagt de verkeerde truien. Wilders niet, die draagt pakken. Dat straalt autoriteit uit.’ We baalden. We waren dit soort truien juist gaan dragen omdat we ons zo wat linkser en intellectueler voelden. Maar als we al die conservatieve dingen moesten doen om het juiste links te worden, hadden we net zo goed rechts kunnen blijven.
‘Lekker hè, mannen,’ zei de sociaalgeograaf, terwijl hij de slagroom van zijn vork likte.