We deinden mee op de golven van het luxe waterbed toen we ons omdraaiden en recht in de ogen van Benno keken, de Sint-bernard waar we al menig boswandeling meegemaakt hadden. Hoewel we onze vingers op onze lippen hielden, begon Benno luid te blaffen. We moesten snel handelen: we duwden onze bedpartner het raam uit en gooiden onze kleren erachter aan. Daarna verlieten we zelf het schip. Pas drie blokken verder durfden we ons aan te kleden. Het orgastische gevoel dat we daarvan kregen bleef nog minstens drie weken door onze aderen stromen.
Door alle avonturen kwam langzamerhand de klad in onze eigen relatie. Het werd steeds minder fysiek: het joggen in het park schoot er steeds vaker bij in. Vanzelf kreeg onze partner steeds meer interesse in anderen. We wisten dat er werk aan de winkel was. Anders was er straks niemand meer om mee vreemd te gaan. De daaropvolgende weken draaiden we overuren. We moesten in onze eigen overspelbehoeftes voorzien, maar ook onze betere helft blijven plezieren.
Het harde werk werd beloond, alles werd langzamerhand weer koek en ei. Tot de dag dat we onze werktelefoon lieten slingeren. We hadden wat goed te maken en beloofden hijgerig het nooit meer te doen. We wisten dat als we in de toekomst weer vreemd wilden gaan, we nu een tijdje echt niet meer vreemd konden gaan. Onze partner keek ons hoofdschuddend aan: ‘Eens ontrouw, altijd ontrouw.’ We zetten ons schrap, klaar voor een enorme preek. Maar de mokerslag was subtiel. ‘Weten jullie, ik vind dat ik daarin progressief moet zijn, ik neem jullie zoals jullie zijn. Is het niet wat om hier afspraken over te maken?’
We probeerden het de volgende dag weer met een ander, op het balkon van de overburen. Maar onze vindingrijkheid ten spijt, was de opwinding ver te zoeken. Na een half uur van voor naar achter en van links naar rechts, hielden we het voor gezien. Dit saaie gedoe zouden we niet ons hele leven vol kunnen houden. De volgende dag maakten we het uit.