Ford-fabriek
Het is van plaats, tijd en van het toeval afhankelijk hoe – ik doe er nog een term bij – vreemdelingen worden beschouwd. Toen mijn vader ergens in de jaren zestig van de vorige eeuw in Turkije in de rij stond bij een van de kantoortjes waar West-Europese bedrijven gastarbeiders (nog zo’n woord) aan het werven waren, knaagde bij hem de twijfel. De rij waarin hij stond, zou hem een toekomst in de Belgische kolenmijnen bezorgen. Net voordat hij aan de beurt was, stapte hij met een stel vrienden over naar een andere rij, voor de Ford-fabriek in Nederland.
Plaats, tijd, toeval. Ook Khaled al Kabouni en Peshmerge Morad, twee uit Syrië gevluchte jonge mannen, zijn vijftig jaar later min of meer bij toeval in Amsterdam terechtgekomen, waar ze nu aan UvA en HvA studeren (zie hun relaas vanaf pagina 10 in Folia 4, die nu in de bakken ligt op de UvA en de HvA). Of het gaat om een tekort aan arbeidskrachten hier of oorlogsdreiging dáár lijkt nogal een verschil. Toch hebben al die jonge mannen dezelfde droom: een beter, nieuw bestaan opbouwen. En dat is niet alleen een materiële behoefte. Na onderdak, eten en kleding zijn contacten, je thuis voelen en mee mogen doen belangrijk. (Over mijn vader gaat het hilarische verhaal dat hij nog een tijdje bij de kassa van C&A probeerde af te dingen; wist hij veel).
HvA-student Peshmerge Morad verwoordt het deze week in Folia als volgt, als hij zonder familie zijn propedeuse ophaalt. ‘Ik probeer er maar niet te veel bij stil te staan, anders voel ik me zo alleen.’