Begin volgende week beslist de regering of de basisscholen op 8 februari weer open mogen, of gesloten blijven. Onderwijssocioloog Thijs Bol onderzoekt kansenongelijkheid naar aanleiding van de schoolsluitingen dit voorjaar en nu, en ziet desastreuze gevolgen. ‘Dit is niet opgelost met één zomerschool, dit moet structureel aangepakt worden.’
Terwijl zijn driejarige kind door het huis rent, probeert Thijs Bol zijn andere kind dat nu thuis in groep drie zit, aan het werk te krijgen. Dit voorjaar stond hij steeds om vijf uur ’s ochtends op om eerst te kunnen werken, voordat hij de tweede shift thuisonderwijs van zijn vrouw overneemt. Daar is hij nu mee gestopt. Het lijkt misschien vanzelfsprekend: een ouder die zijn kind kan helpen bij het huiswerk, maar dat is het niet. De coronacrisis maakt dat duidelijker dan ooit, vertelt Bol.
Is het al tijd voor een brandbrief aan de overheid?
‘Ze weten het al. Iedereen is het er over eens dat de scholen meteen weer open moeten zodra het kan. Maar het is wel interessant om te zien waar de prioriteiten liggen, vooral qua ophef. Bij de invoering van de avondklok was er veel ophef over de inperking van ons recht op vrijheid, omdat volwassenen ’s avonds niet meer hun vrienden op kunnen zoeken of hun hond uit kunnen laten.
Maar toen de scholen sloten en kinderen het recht op onderwijs werd afgenomen, was het een stuk stiller. Terwijl het sluiten van de scholen echt een paardenmiddel is, dat voor sommige kinderen levenslange effecten zal hebben. Ik begrijp dat het lastig is om de scholen open te houden met het hoge aantal besmettingen. Maar het is schrijnend dat er op andere fronten niet zo hard wordt gehandhaafd. Soms kijk ik naar binnen bij een kantoor als ik over straat loop, en dan zie ik daar gewoon vijf mensen werken. Dan denk ik: “Waar slaat dit op?” Dat wordt niet gehandhaafd, terwijl alle kinderen thuis zitten en grote groepen achterstanden oplopen. Daar ligt voor mij wel de frictie.’
Kunnen we hier nog als samenleving zonder kleerscheuren uitkomen?
‘Nee, niet zonder kleerscheuren. Het gaat niet meer om kinderen die een paar weken geen onderwijs hebben gehad, maar om kinderen die in totaal maanden lang zonder onderwijs hebben gezeten. We moeten de effecten daarvan niet onderschatten. Uit onderzoek weten we dat het heel moeilijk is om achterstanden in te halen, daar is veel bijscholing voor nodig. Jonge kinderen die nu thuis zitten, met name in gezinnen waar weinig tot geen Nederlands wordt gesproken, kunnen zich minder ontwikkelen in de Nederlandse taal. Zo simpel kan het helaas zijn.
Er zijn straks kinderen die nooit het niveau gaan bereiken dat ze hadden bereikt, zonder de sluiting van de scholen. Wel kunnen we veel leren van deze situatie. Dat gebeurt nu al en dat zullen we de komende decennia blijven zien. Het is natuurlijk ook een uitzonderlijke situatie voor de sociale wetenschappen. In mijn colleges behandel ik hoe onderwijs van invloed is op je inkomen. Maar het blijft moeilijk te onderzoeken, omdat we in de sociale wetenschappen geen keiharde experimenten kunnen doen. We kunnen niet de ene groep onderwijs ontzeggen, en de andere wel naar school sturen om dan vervolgens te kijken wat voor een effect dat heeft op hun latere inkomen. Dat zou een onethisch experiment zijn. Maar wat we nu zien is eigenlijk precies dat onethische experiment: we hebben een hele groep leerlingen die structureel minder onderwijs heeft genoten.’
Wat is het opvallendst aan deze ontwikkelingen?
‘Wat me het meest heeft verbaasd is dat het effect op de leerprestatie echt zó groot is, dat had ik eigenlijk niet verwacht. Onderzoek laat zien dat leerlingen tijdens de scholensluiting in de eerste golf gemiddeld twee derde minder hebben geleerd dan in een vergelijkbare periode voorgaande jaren. Dat is vooral terug te zien bij vaardigheden als lezen en spelling. Ergens is het ook logisch dat als je niet op school bent, dat je dan minder leert.
Uit onderzoek weten we dat leerlingen in de zomervakantie ook vaak achteruitgaan in niveau, in plaats van stagneren. Zo kunnen sommige leerlingen vaak bij de start van het schooljaar slechter lezen dan ze vlak voor de zomer konden, dat noemen we de summer learning gap. Bij kinderen uit kansarme milieus die een zomervakantie lang weinig Nederlands horen of spreken is dit effect nog groter.’
Hoe kunnen we de schade beperken?
‘Dat is nu eigenlijk niet te doen. Het is heel ingewikkeld voor scholen om dit nu op te lossen omdat ze meerdere rollen moeten vervullen. Ze zijn een noodopvang voor kinderen met ouders die een cruciaal beroep hebben, ze moeten de online lessen draaiende houden en kwetsbare leerlingen moeten extra ondersteuning krijgen. Dat is een enorme legpuzzel voor leraren. En het zal nooit het fysieke onderwijs evenaren.
De schade moet vooral ingehaald worden als de scholen straks weer open gaan. Dan moet er flink worden bijgespijkerd om de opgelopen vertraging in te lopen. Daarvoor moeten we dit niet benaderen als een tijdelijk probleem dat we met één zomerschool wel hebben opgelost. Nee, we moeten het echt zien als een structureel probleem waar ook structurele oplossingen voor moeten komen, zoals grote sommen geld uittrekken om het docententekort aan te pakken. Maar voor nu moeten ouders zich vooral bezighouden met het gezin draaiende houden met thuisonderwijs en straks als dit voorbij is, moeten we als samenleving gaan bedenken hoe en met welke visie we dit probleem gaan aanpakken.’
Wordt de kansenongelijkheid in het hoger onderwijs ook groter door de sluiting?
‘De sluiting van de universiteiten heeft denk ik minder invloed op kansenongelijkheid. Dat komt vooral omdat studenten die op de universiteit zitten al vrij zelfstandig kunnen werken. Zo is de universiteit ook ingericht. Waar de universiteit wel over na moet gaan denken is wat we gaan doen met de kansenongelijkheid die nu zo is toegenomen in het basis- en voortgezet onderwijs.
Het is best aannemelijk dat we hierdoor straks een studentenpopulatie zullen zien de nog minder divers is. Leerlingen die nu nét geen vwo-advies hebben gekregen in de brugklas, komen nu misschien niet zo makkelijk op de universiteit terecht. Het is de taak van de universiteit om nu alvast na te denken over wat we daar mee willen doen. Willen we misschien extra maatregelen instellen om dit probleem te ondervangen, zoals toelatingstoetsen?’