Vandaag was een belangrijke dag voor studenten die een tweede bachelor of master volgen of willen volgen. In Amsterdam vond de zitting plaats in de zaak van Stichting Collectieve Actie Universiteiten (SCAU) tegen acht Nederlandse universiteiten, waaronder de UvA. De SCAU bestaat uit een aantal rechtenstudenten en sympathisanten die het instellingscollegegeld te hoog vinden. In september vorig jaar hebben zij de universiteiten voor de rechter
gedaagd.
Er werd geprocedeerd over de vraag hoe de hoogte van het instellingsgeld - het collegegeld voor studenten met een tweede studie - door universiteiten bepaald zou moeten worden. Het bedrag is volgens de SCAU te hoog en de manier waarop het tot stand komt wordt volgens de eisers onvoldoende toegelicht door de universiteiten. Na herhaaldelijk aandringen door de stichting kreeg ze naar eigen zeggen nog steeds niet een bevredigend antwoord, zodat ze geen andere mogelijkheid zag dan de universiteiten te dagvaarden. De stichting wordt bijgestaan door onder andere de Amsterdamse studentenbond Asva.
Voor het huidige collegejaar is het reguliere collegegeld vastgesteld op 1771 euro. Om het verschil tussen deze som en de door de universiteiten gemaakte uitgaven op te vangen, ontvangen universiteiten en hogescholen per student een rijksbijdrage. Deze rijksbijdrage vervalt echter als een student een tweede studie volgt en hij al een diploma heeft gehaald voor eenzelfde graad, dus bachelor of master. Universiteiten mogen dan volgens de wet het instellingsgeld rekenen. Dit kan volgens de SCAU oplopen tot 14.000 euro of meer.
Kartelvorming
In zijn pleidooi betoogde de advocaat van de SCAU, Maarten Kalkwiek, dat de universiteiten hierbij hun bevoegdheid misbruiken door te hoge bedragen te vragen van studenten. Volgens hem hebben de universiteiten van de wetgever enkel de bevoegdheid gekregen om kostendekkend instellingsgeld te eisen. De SCAU had daarom zelf becijferd hoeveel een student de universiteit zou kosten en kwam uit op een bedrag van gemiddeld ongeveer 4500 euro, een substantieel lager bedrag dan de universiteiten rekenen. Ook zou er sprake zijn van kartelvorming en misbruik van machtspositie.
De universiteiten, vertegenwoordigd door een team van advocaten, brachten hiertegen in dat zij juist vrijheid hebben gekregen van de wetgever bij het vaststellen van het instellingsgeld. Ze verwezen naar een uitspraak van inmiddels demissionair staatssecretaris Halbe Zijlstra waarin hij stelde dat voor een studie die 10.000 euro kost ook meer gevraagd mocht worden dan dat bedrag. Voorts stelden ze dat het ondoenlijk is om de kosten van een studie te becijferen en dat onderzoekskosten niet mee gerekend worden door de SCAU. De kosten voor onderzoek bouwen mee aan het fundament van het onderwijs en moeten dus ook bij het instellingsgeld geheven worden, aldus de universiteiten. Een ander argument was dat studenten zélf bij een andere rechter een procedure kunnen voeren, indien ze het instellingsgeld te hoog vinden. De bevoegdheid om over het collegegeld te beslissen zou dan dus niet bij deze rechtbank liggen.
De uitspraak wordt verwacht op 28 november.