Binnenkijken bij de zestiende-eeuwse bankier Pompeiius Occo in de Kalverstraat, of op bezoek bij de familie Spiegel aan het vroegmoderne Damrak: het kan binnenkort in de tentoonstelling Amsterdammers! in het Binnengasthuis. Drie studenten kunstgeschiedenis reconstrueerden met docent Madelon Simons de levens en woonsituaties van zestiende-eeuwse Amsterdammers in een pop-up tentoonstelling, die komende maand te bezoeken is.
Aanleiding voor de tentoonstelling was de uitnodiging van de UvA om de leegstaande ruimtes van BG5 op te vullen met culturele initiatieven. ‘Ik was toen bezig met een onderzoek naar zestiende-eeuwse bewoners van de stad,’ vertelt Wouter van Elburg (21, kunstgeschiedenis). Met twee andere studenten bedachten we dat dit onderwerp een leuke invulling van die ruimte kon vormen. In januari zijn we de tentoonstelling gaan plannen.’ Er werd hard gewerkt: maandag opent de tentoonstelling in een oude snijzaal van het voormalige ziekenhuis in het Binnengasthuis. ‘We zijn uitgegaan van de kaart van Cornelis Anthonisz. van de stad in vogelvlucht uit 1544. Daarop zie je de straten en huizen van de stad. We zijn gaan zoeken in archieven, belastingregisters en testamenten of we meer over specifieke adressen konden terugvinden.’
Zo’n zoektocht is vaak een kwestie van geluk hebben, vertelt van Elburg. ‘Gelukkig had ik dat ook: ik begon een pandje aan de Warmoesstraat te onderzoeken van ene Dirck Barendsz., en kwam erachter dat hij een van de bekendste schilders van Amsterdam was in zijn tijd.’ Vrijwel al Barendsz.’ werk is verloren gegaan, er hangt nog één schuttersstuk in het Rijksmuseum. ‘Dus hebben we een reproductie op de tentoonstelling opgehangen. In het Schilder-boeck van Karel van Mander wordt Barendsz. ook beschreven. Door kleine details over iemand uit te vinden wordt hij echt een levend persoon: zo was hij één van de eerste kunstenaars die naar Italië afreisde om de oude meesters te bekijken, hield hij niet van varen. En hij was vrij dik.’
Wie het Binnengasthuis binnenstapt komt niet alleen op bezoek bij zestiende-eeuws Amsterdam; de ruimtes zijn op het moment ook in gebruik als crisiskantoor van het College van Bestuur, in exil uit het Maagdenhuis. Hoefde er geen ontheemde bestuurder in de tentoonstellingsruimte? ‘Ze zitten aan de andere zijde van het gebouw,’ zegt Van Elburg. ‘Of het onze tentoonstelling beïnvloed heeft? Alleen in zoverre, dat het CvB allemaal spullen van de conciërges leent – scharen, poetsdoekjes – en die niet meer terugbrengt. Ironisch, eigenlijk. En soms komt er een bestuurder vragen hoe het met onze tentoonstelling vordert. Louise Gunning nog niet – haar hebben we alleen vluchtig voorbij zien komen, met haastige pas.’