Faalangst, prestatiedruk en keuzestress: hoe leuk is studeren nog? En dan heb je ook nog eens een waslijst aan praktische dingen te leren op weg naar die verdomde volwassenheid. Stella en Eva schrijven het om en om van zich af. Dit keer: Hoe maak je strijken leuk?
Bijna vijftig jaar geleden koos mijn vader onbewust voor een look die in ieder geval door zijn oud-collega’s als iconisch werd ervaren. Dat laatste hoorde hij op zijn afscheidsfeest, toen een van hen hem goedbedoelend zei dat ze hem zich altijd zou herinneren als die bijzondere leerkracht met immer ongestreken overhemden. Het was op dat moment, na een werkend leven van zo’n vijfenveertig jaar, dat mijn vader erachter kwam dat het zichtbaar is als je je overhemden niet strijkt.
Je hoeft echt (echt, echt) je onderbroeken niet te strijken. En je sokken trouwens ook niet. En je jeans al helemaal niet. Je wordt een stuk gelukkiger als je alleen dat strijkt wat echt gestreken moet worden en – surprise – dat is bijna niets.
Vanaf mijn zestiende doe ik mijn eigen was. Dat was een eis van mijn moeder, die volledig was gemotiveerd door het feit dat ik de neiging had mijn vuile was weken achter elkaar op te sparen, tot het een wasbeurt of vijf kostte om alles weer schoon te krijgen. Zij beloofde daar niet meer op te mopperen, als ik beloofde dat ik het zelf zou oplossen.
Omdat ik precies evenveel van strijken houd als mijn vader, en bovendien veel te lui ben om de wasinstructies van afzonderlijke kledingstukken te checken, kocht ik nooit ‘moeilijke’ kleren. Dat wil zeggen: truien van wol die krimpen bij een paar graden te veel, jurkjes met pailletjes of overhemden en blouses die makkelijk kreuken. Met ontzag hoorde ik ooit een klasgenootje vertellen dat zij alles streek, zelfs haar onderbroeken. Georganiseerd tot op het kruis, naar zoiets kon ik alleen maar streven.
Zoals dat nu eenmaal gaat, kwamen langzaamaan steeds meer chique kledingstukken in mijn leven. Er kwamen sollicitatiegesprekken en werkafspraken, etentjes en feestjes. Gelegenheden, kortom, waarbij ik versgestreken aanwezig wilde zijn. En dus moest ik eraan geloven. Op tweeëntwintigjarige leeftijd haalde ik een strijkbout en -plank in huis. Voortaan zou ik minstens wekelijks al mijn was strijken. Nam ik me voor.
Daar kwam natuurlijk helemaal niets van. Strijken doe ik nu nog steeds maar heel soms en meestal fout. Ik pas dezelfde strategie toe als vijf jaar geleden bij mijn vuile was: opsparen en eens in de zoveel weken een uur lang staan.